Dit speldje herinnert de overwinning van de Viet Minh op het Franse koloniale expeditiekorps bij de slag van Dien Bien Phu in mei 1954, en bij gevolg het einde van de Eerste Indochinese oorlog ((1946-54). Het kenteken werd verleend aan allen die deelnamen aan deze bekende veldslag. Tijdens het beleg, dat 55 dagen duurde, verloor de Viet Minh onder het bevel van Generaal Vo Nguyen Giap meer dan 8000 manschappen. De Franse koloniale troepen, onder Generaal Christian de Castries, verloren 3000 manschappen en van de 8000 overlevenden stierven nog eens de helft in gevangenschap.
Onderaan het embleem staat vermeld: "CHIEN SY DIEN-BIEN-PHU" (Soldaat van Dien Bien Phu). De vlag van de DRV (Democratische Republiek Vietnam) vermeld onder de gele ster: "QUYET CHIEN/QUEYET THANG" (Beslissende veldslag/Vastbesloten om te winnen). Bovenaan het embleem staat "XUAN (lente) 1954" gegraveerd. Twee types van afmetingen van dit embleem bestaan. Deze versie is het groter model, dat ongeveer 30 millimeter meet. De achterkant van de aluminium badge toont een markering (Z117). Het type pin wijst er op dat het hier om een latere uitvoering moet gaan.
In wat hieronder volgt, willen we dieper ingaan op de Eerste Indochinese oorlog en de Viet Minh, die tegenover het Franse expeditiekorps (C.E.F., Corps expéditionaire français) en de nationale inheemse legers stond, en vocht voor de oprichting van een eigen onafhankelijke staat. In dat streven werd het gesteund door het internationaal communisme.
De strijdkrachten van de Viet Minh waren samengesteld uit drie componenten. Vooreerst had men de lokale milities. Vervolgens waren er de beter getrainde en uitgeruste regionale troepen, die belast waren met de defensie van provincies. De laatste component werd gevormd door het reguliere leger, waarvan de manschappen de beste militaire en politieke opleiding hadden genoten en beschikten over de beste wapens. De lokale milities en de regionale troepen werden gebruikt voor het verzamelen van informatie, beveiliging, logistiek en guerrillia-acties. Na verloop van tijd werden de meest competente strijders overgeheveld naar het reguliere leger.
1. Theorie van de revolutionaire oorlog volgens Mao Tze Tung
a. Definiëring
De basis waarop de Viet Minh in de Eerste Indochinese oorlog steunde, was de revolutionaire oorlogvoering. Revolutionaire oorlogvoering is geen communistische term en wordt niet enkel in communistische kringen gebruikt. Ten onrechte denken we dat alleen communisten die oorlogsvorm kunnen uitvoeren, maar om het even welke patriotten kunnen dat net zo goed. Pas in de 20ste eeuw heeft ze zich duidelijk gemanifesteerd als een instrument van klassenstrijd, ook wanneer ze patriottische doeleinden probeerde te verwezenlijken. Het communisme onderscheidt drie types 'oorlogen': algemene, beperkte en nationale bevrijdingsoorlogen. De laatste, gelijkend op de revolutionaire oorlog, wordt ook nog oorlog van de derde categorie, anti-imperialistische oorlog, antikoloniale oorlog en in Zuid-Vietnam vanaf 1962, Speciale Oorlog genoemd. Al deze termen worden in de communistische literatuur min of meer door elkaar gebruikt. Voor de Viet Minh was de oorlog tegen de Fransen een langdurige strijd. Alle Vietnamezen noemen het Eerste Indochinese conflict trouwens geen periode van oorlog, maar wijzen er naar als het Verzet.
Een revolutionaire oorlog is nooit beperkt tot uitsluitend militaire actie. Het doel ervan is de omverwerping en vernietiging van een bestaande maatschappij en zijn instellingen en die te vervangen door een geheel nieuwe staatsstructuur. Daarom is elke revolutionaire oorlog één geheel, waarvan de onderdelen militair, politiek, economisch, sociaal en psychologisch van aard zijn. Dit is de reden waarom een revolutionaire oorlog een dynamiek en een dieptedimensie heeft, die men bij orthodoxe oorlogen tevergeefs zal zoeken.
b. De guerrilla als onderdeel in de revolutionaire strijd
De revolutionaire oorlog mag men niet verwarren met de guerrilla. Mao Tze Toeng zag de guerrillaoperaties niet als een onafhankelijke vorm van oorlogsvoering, maar als één aspect van de revolutionaire strijd. Dikwijls wordt gezegd dat de guerrilla primitief is. Het is gevaarlijk deze misleidende veralgemening te maken. Ze geldt namelijk alleen in technische zin. Als men het beeld in zijn geheel beschouwt, valt de tegenstelling onmiddellijk op en constateert men dat de primitieve vorm in feite een verschijnsel is dat complexer is dan een atoomoorlog, of een oorlog die door conventionele land-, zee- en luchtstrijdkrachten wordt gevoerd. De resultaten van de guerrilla als oorlogsvorm hangen niet af van de doelmatige hantering van hoogtechnologische wapens, sterk georganiseerde logistieke systemen of de nauwkeurigheid van elektronische breinen. De guerrilla kan in elk terrein worden gevoerd, in elk klimaat en bij elke weersgesteldheid. Het element dat er de kern van vormt is de mens, en de mens blijft complexer dan alle machines die hij heeft gebouwd. De mens is voorzien van verstand, gevoel en een wil. De guerrilla is als het ware een weerspiegeling van de bewonderenswaardige eigenschappen van de mens en van zijn minder plezierige kanten. Daarom staat bij deze oorlogsvorm de politieke opvoeding centraal, waar men in westerse staten de politiek juist buiten het leger houdt."
In een revolutionaire oorlog is de belangrijkste taak van de revolutionairen de bevolking voor zich te winnen. Daarom stelde Mao Tze Toeng dat men in een revolutionaire oorlog de nodige tijd diende te krijgen om de politieke wil tot weerstand van het volk te mobiliseren. Desnoods moest men terrein aan de vijand prijsgeven, als men op die manier de nodige tijd kreeg om dit te doen. Mao Tze Toeng heeft de guerrillastrijders met vissen vergeleken en het volk met het water waarin ze zwemmen. Als de politieke temperatuur goed is, zullen de vissen zich vermenigvuldigen, hoe gering hun aantal aanvankelijk ook maar is. Voor de guerrillero's is het dan ook de grootste zorg het water op de juiste temperatuur te brengen en op peil te houden.
c. De drie fasen in de revolutionaire oorlog volgens Mao Tse Toeng
De tijd werkt in het voordeel van het revolutionaire leger, aangezien conventionele legers omvangrijk en duur zijn, te duur om een lange oorlog financieel dragelijk te houden. De revolutionaire oorlog was dus per definitie een langdurige oorlog, waarin Mao drie fasen onderscheidde. Vo Nguyen Giap, bevelhebber van de Viet Minh, onderscheidde vijf fasen. Men kan stellen dat hij de drie stadia van Mao Tze Toeng liet voorafgaan door twee inleidende fasen. In zijn boek On the protracted war paste Mao de theorie toe op China.
De eerste fase is het strategisch defensief, dat wordt gekenmerkt door overvallen en het zoeken naar de steun van het volk. In een tweede fase gaat men door het voeren van een guerrillaoorlog en het omsingelen van steden vanuit het platteland, over tot het veroveren of bevrijden van bepaalde regio's op de vijand. In deze regio's wordt het volksleger georganiseerd met het oog op de derde fase: het algemeen eindoffensief. In een relatief uitgestrekt land kunnen de drie fasen gelijktijdig bestaan.
(1) Het strategisch defensief
In de eerste fase van Mao Tze Toeng zijn de revolutionairen in het defensief en is de vijand in het offensief. Mao spreekt respectievelijk van strategisch defensief en strategisch offensief. Het is de heroïsche fase, het is de fase waarin de mythevorming plaatsvindt. Tijdens deze fase moeten de revolutionairen bereid zijn land, industrie en bevolking op te geven om tijd te winnen. Deze strategie kan enkel worden toegepast in landen waar het territorium uitgestrekt en de bevolkingsdichtheid gering is. Het voorgaande kan de revolutionairen tijdelijk nog zwakker maken. De slagkracht van de vijand zal echter ook verzwakken aangezien zijn communicatielijnen steeds langer worden. Door overvallen op geïsoleerde agenten van het regime, sabotage, enzovoort, creëert men een gevoel van onveiligheid. De repressie kan alleen maar de opstandelingen versterken. Indien ze naast schuldigen ook onschuldigen treft, wordt de toeloop naar de opstandelingen enkel maar groter. De eerste fase wordt gekenmerkt door grote inspanningen op vlak van de organisatie. Onder het mom van een eenheidspartij worden allianties gevormd. Politieke indoctrinatie en agitatiepropaganda kenmerken ook de eerste fase. De relatief neutrale bevolking wordt langzaam overtuigd van het aangedane onrecht, door middel van een combinatie van selectief terrorisme, intimidatie en massieve agitatie, of zoals de Fransen het noemden: intoxicatie. Het psychosociale doel, dat bij de opstandelingen centraal staat, is de bevolking te doen vervreemden van hun regering en hen partij te doen kiezen voor de opstandelingen. De aanhangers van het oude bewind worden door aanslagen tegen henzelf, tegen hun familie of door voorbeelden stilaan losgeweekt. bevolking gaat steeds meer gehoorzamen aan de richtlijnen van de clandestiene organisatie, de onverschilligheid van de bevolking gaat meer en meer over in een passieve en stilzwijgende medeplichtigheid (niets zien, niets gehoord) om uiteindelijk in actieve medeplichtigheid te belanden. (Verbergen van opstandelingen, eten, geld en zelfs wapens vervoeren,...). In deze fase is ook de verdere rekrutering en vorming van kaders van het allergrootste belang. Op die manier wordt een nieuwe partijgetrouwe elite gecreëerd, die klaar staat om die van het huidige regime af te lossen.
(2) De guerrilliaoorlog
In de tweede fase van Mao's triade gaat men over tot de 'bevrijding' van uitgestrekte zones en het vormen van bases. Aan het einde van de eerste fase wordt de vijand, door een tekort aan manschappen en door de hevige tegenstand van de opstandelingen, gedwongen zijn strategisch offensief stop te zetten. Nu zal hij zijn veroverde gebieden proberen te houden. Nu zullen eveneens vijandelijke patrouilles en konvooien door de opstandelingen in hinderlagen worden gelokt en wapendepots worden aangevallen. De tactiek die wordt gebruikt is de guerrilla. De guerrilla is gebaseerd op paraatheid, beweeglijkheid en aanval. Bij de guerrilla schijnt men uit het oosten te komen, maar valt men aan in het westen. Men vermijdt de stevigen en sterken en valt het holle, zwakke aan. Als de guerrillero's slaags raken met een sterkere vijand, trekken zij zich terug wanneer hij opmarcheert; zij hinderen hem als hij halt houdt; slaan toe als hij vermoeid is; achtervolgen hem als hij zich terugtrekt. In dit stadium poogt men eveneens een eigen parallelle administratie op te zetten in plaats van de officiële. Uiteindelijk zal de nieuwe administratie in de bevrijde zones in volle openheid functioneren. Deze zones liggen in afgelegen en moeilijk bereikbare landsdelen.
De overheid controleert alleen nog de steden en enkele grote verkeersassen. Om die in stand te houden en de gezagsgetrouwe bewoners te beschermen, wordt het ganse leger belast met bewakingsopdrachten. Het leger verliest mobiliteit en initiatief.
Het is de periode waarin het conflict escaleert. De operaties overdag worden alsmaar talrijker. De eenheden van de revolutionairen worden groter, beter uitgerust, deels permanent onder de wapens maar nog steeds gedreven door het revolutionaire vuur. Naar het einde van de tweede fase toe, worden de gevechten gedomineerd door wat Mao mobile warfare noemde. Volgens Mao bevond deze oorlogsvorm zich tussen guerrillaoorlogvoering en conventionele oorlogvoering. Bij mobile warfare winnen de principes van conventionele oorlogvoering voortdurend aan belang, maar vertonen de gevechten nog steeds een `guerrillakarakter'.
(3) Het algemeen eindoffensief
Uiteindelijk belanden we in de derde fase: het algemeen eindoffensief op verschillende fronten. De propaganda en de verliezen hebben het moreel van de tegenstander volledig ondermijnd. De steden worden nu aangevallen en bezet. Rond de bevrijde gebieden worden vastere fronten gevormd. De guerrillatroepen evolueren tot geregelde legers. Er zijn staatslegers ontstaan. In dit stadium zijn de opstandelingen niet meer in het strategisch defensief, maar in het strategisch tegenoffensief. De oorlogsvorm in deze fase is mobile warfare, maar position warfare neemt ook aan belang toe. De eenheden van het regime vluchten voor een gerucht en laten hun materieel achter. De opstandelingen zetten met grote eenheden, tot divisies, de aanval in. De gevangengenomen soldaten en de gewonde vijanden worden goed behandeld. Ex-soldaten van het regeringsleger worden heropgevoed en daarna weer ingezet in het eigen kamp. Alleen de leiders van de wettelijke regering en de oorlogsmisdadigers worden terechtgesteld.
Het proces kan worden versneld indien de revolutionairen over één of meerdere sanctuaria beschikken. Zulke theoretisch neutrale landen kunnen door de reactionairen niet worden aangevallen zonder de niet te voorziene internationale verwikkelingen.
De keuze van het ogenblik voor de overgang van de tweede naar de derde fase in het denkpatroon van Mao Tze Toeng is uiterst moeilijk. Maar in geval van mislukking kunnen de revolutionairen meestal terugvallen op het tweede stadium."
Eén van de voornaamste stellingen van Mao is dat de vijand de strategie en de tactiek van de guerrilla zelf niet kan toepassen. Hij kan wel oorlog voeren, maar geen revolutionaire oorlog, want hij is dan contrarevolutionair. Omdat de guerrillaoorlogsvoering voortkomt en gedragen wordt door de massa's, kan ze niet bestaan zonder hun sympathie en medewerking. De vijand zou de bevolking voor zich moeten winnen om strijdgroepen te vormen tegen die van de partizanen. Volgens Mao kan hij die medewerking niet vinden.
2. Toepassing van de theorie door de Viet Minh
Over de theorie en praktijk van de revolutionaire oorlog in Indochina bestaat een uitgebreide literatuur. Het beroemdste geschrift is dat van Vo Nguyen Giap, vertaald onder de titel: La guerre de libération et l'armée populaire, en in 1950 gepubliceerd in Hanoi. Zoals al werd vermeld, onderscheidde Giap vijf fasen. In de eerste fase van Giap, die men de fase van psychologische oorlogvoering kan noemen, wordt een basis uitgebouwd onder het volk. De opstandelingen maken de bevolking bewust van het aangedane onrecht door de wettige regering.
In een tweede fase wordt het misnoegen onder het volk gekanaliseerd in activiteit. De opstandelingen proberen het volk medeplichtig te maken of trachten het op zijn minst het stilzwijgen op te leggen.
Hoewel Giap de theorie van Mao aanvaardde, was hij niet zeker of de drie perioden wel duidelijk konden worden afgebakend. In het reeds vernoemde boek van generaal Giap is de afbakening van de drie perioden ook minder duidelijk. Dit was het gevolg van het feit dat de operaties in het noorden voorspoediger verliepen dan in het zuiden. In het noordelijke operatietoneel bevond men zich in 1950 al aan het einde van de tweede fase, maar in het zuiden nog in de onzekere eerste etappe. Enkel in het noorden kan de ontwikkeling van de drie fasen duidelijk worden onderscheiden.
3. De strijd in Indochina
In het begin van het conflict, van december 1946 tot oktober 1949, herstelden de Fransen de controle over de belangrijkste steden in Tonkin en Annam. Eenmaal deze onder controle, werden een aantal operaties opgezet om de Viet Minh-rebellen op het platteland zware verliezen toe te brengen. Deze operaties, die gepaard gingen met het nodige machtsvertoon, waren letterlijk en figuurlijk slagen in het water. Telkens weer ontkwamen de leiders van het verzet en waren de resultaten minimaal.
De reactie van de Viet Minh op deze acties liet echter niet lang op zich wachten. Vanaf januari 1948 ontketende ze een echte hinderlagenoorlog. Door zelf ogenblik en plaats te kiezen en zich terug te trekken als de overmacht te groot werd, stelden ze de Fransen voor een probleem waar geen pasklare oplossing voor te vinden was. Deze tactiek bleek al vlug zeer doeltreffend, waardoor de Viet Minh haar terreuracties zowel in aantal als in intensiteit gevoelig opvoerde. De Viet Minh was minder doeltreffend in het zuiden dan in het noorden. Ondertussen werd de Viet Minh, onder leiding van generaal Giap, als het `Bevrijdingsleger van Vietnam' en onder de benaming 'Volksleger' verder georganiseerd en uitgebouwd.
Al vroeg in de strijd zochten de Fransen toenadering tot de niet-communistische nationalisten. Frankrijk stelde voor om samen tegen de Viet Minh te vechten. Aanvankelijk mislukte deze overeenkomst omdat de nationalisten onvoldoende garanties kregen voor toekomstige Vietnamese onafhankelijkheid en eenheid. Op 8 maart 1949 werd een akkoord gesloten waarin Frankrijk de onafhankelijkheid van Vietnam, binnen de Franse Unie, erkende. Bao Daï werd het staatshoofd. Het Vietnamese leger werd volledig gecontroleerd door de Fransen. Frankrijk behield bases en bleef strijden tegen de Viet Minh. Niet alle nationalisten gingen hiermee akkoord. Sommige kopstukken, o.a. de latere Zuid-Vietnamese president Ngô Đình Diệm, waren enkel te vinden voor een volledige onafhankelijkheid.
Het is pas op het einde van 1949 dat Giap overging tot georganiseerde en grootschalige offensieven. Deze veroorzaakten aan Franse zijde aanzienlijke verliezen.
In december 1949 werd het duidelijk dat de Chinese communisten onder leiding van Mao Tze Toeng het pleit in China gewonnen hadden. Vanaf nu beschikte de Viet Minh over een sanctuarium. Vietnam grensde rechtstreeks aan de communistische wereld. Op 19 januari 1950 erkende Peking de Democratische (communistische) Republiek Vietnam (DRV). De Sovjetunie deed dit op 31 januari 1950. Te midden van de Koude Oorlog erkenden Groot-Brittannië en de Verenigde Staten op 7 februari 1950 op hun beurt het (niet-communistische) bewind van Bao Daï. Zo werd een koloniale oorlog omgebogen in een communistische rebellie tegen de nationale regering van Vietnam. De Fransen streden voortaan voor de Vrije Wereld tegen communistische pogingen tot verovering. Op 1 mei 1950 bevestigde de Viet Minh voor de eerste keer dat de DRV deel uitmaakte van het 'democratische front dat werd voorgezeten door de machtige Sovjetunie.' China bezorgde de Viet Minh aanzienlijke hoeveelheden wapens. Reguliere Viet Minh-eenheden, uitgerust met zware mortieren, verschenen op het strijdtoneel. Daarna deden volledig geëquipeerde Viet Minh-artillerie bataljons, gewapend met Amerikaanse 105mm houwitsers, hun intrede. Rond dezelfde tijd nam de materiële steun van de Verenigde Staten aan Frankrijk geweldig toe.
In juni 1950 brak de oorlog in Korea uit. De Fransen konden nu hun oorlog in Indochina nog gemakkelijker voorstellen als een onderdeel van de strijd tegen het communisme.
In de Franse pers sprak men meer en meer van la guerre sale. Het pessimisme maakte zich meester van het Franse kamp. In de lente van 1954 nam de Viet Minh het Franse kamp bij Dien Bien Phu, een dorpje gelegen in het noordwesten van Tonkin, in. Het was een dunbevolkt gebied en daarom dachten de Fransen dat steun van de bevolking onbestaand zou zijn. Het Franse kamp dat er werd opgericht, bestond uit 19 steunpunten. De Fransen hadden een sterk vermoeden dat de Viet Mink niet in staat zou zijn voldoende manschappen en materieel over de heuvels en door de jungle aan te voeren om tot een doeltreffende aanval over te gaan. De Viet Minh mobiliseerde echter tienduizenden burgers uit verre gebieden om wegen aan te leggen door de dichtbegroeide jungle en te helpen bij de transport Nog nooit was zo'n grote concentratie van artillerie op een plaats geweest als op de heuvels rond Dien Bien Phu. De artillerie en luchtverdedigingswapens maakten het de Franse vliegtuigen onmogelijk te landen of het kamp te bevoorraden. Dien Bien Phu werd 55 dagen lang, van 13 maart 1954 tot 8 mei 1954, belegerd. Op 8 mei poogden de Fransen een ultieme uitbraak te forceren die echter onsuccesvol was.
Vanaf 26 april 1954, dus nog voor de overgave van Dien Bien Phu, waren er al vredesbesprekingen gestart te Genève. De bedoeling hiervan was een vreedzame regeling voor het Indochinese conflict uit te werken.
4. Gevolgen
a. Politieke gevolgen
De Viet Minh was erin geslaagd de bevolking te 'veroveren'. Dat bleek veel duurzamer te zijn dan terreinwinst. Het Franse prestige had een gevoelige klap gekregen. De Fransen konden ook zo moeilijk afhaken omdat alle opofferingen dan nutteloos zouden zijn geweest.
De Sovjetunie en de Chinese Volksrepubliek waren versterkt naar voren gekomen. De invloedsfeer, afgebakend tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd ongeveer bevestigd. De communisten zaten ten noorden van de I7de breedtegraad. De Fransen moesten hun invloedssfeer ten zuiden van de 17de breedtegraad overlaten aan de Verenigde Staten. De Verenigde Staten zouden voortaan vasthouden aan Zuid-Vietnam in het kader van de door John Foster Dulless veel gehanteerde dominotheorie.
b. Verliezen
Om volledig te zijn willen we ter afsluiting nog de eindbalans van de Eerste Indochinese oorlog in mensenlevens vermelden. Frankrijk en de geallieerde staten telden 77.934 gesneuvelden en verminsten, 84.270 zwaargewonden en in totaal 29.954 niet-teruggekeerde gevangenen.
De verliezen van de Viet Minh bedroegen tussen de 300.000 en 500.000 manschappen. De Vietnamese burgerbevolking telde om en bij de 800.000 doden.
Reactie plaatsen
Reacties