De basis waarop de Viet Minh tijdens de Eerste Indochinese oorlog steunde, was de revolutionaire oorlogvoering. Deze is volgens de leerstellingen van Mao Tze Toeng nooit beperkt tot uitsluitend militaire actie, maar één geheel waarvan de onderdelen zowel militair, politiek, economisch en sociaal van aard zijn. In een revolutionaire oorlog is het de belangrijkste taak van de revolutionairen de bevolking voor zich te winnen. Daarom stelde Mao dat men in een revolutionaire oorlog de nodige tijd diende te krijgen om de politieke wil tot weerstand van het volk te mobiliseren.
Een analoge wijze kan worden herkend in de Tweede Indochinese oorlog tegen de Zuid-Vietnamese regering, en later de Amerikanen. Voor de toekomstige bevrijdingsoorlog in het zuiden moest eerst een algemeen front worden gevormd dat de steun moest winnen van de brede massa. Het was een langdurig voorbereidingsproces, dat al vlug na de Akkoorden van Genève startte. Tijdens het Derde Nationale Partijcongres van de Noord-Vietnamese Lao Dong-Partij in september 1960 werden de eerste praktische richtlijnen gegeven voor de oprichting van een frontorganisatie, dat op 20 december 1960 resulteerde in de bekendmaking van de oprichting van het Nationaal Front voor de Bevrijding van Zuid-Vietnam (Vietnamees: Mặt Trận Dân Tộc Giải Phóng Miền Nam Việt Nam) of NLF (National Liberation Front), door tegenstanders gemeenzaam Vietcong genoemd. In februari-maart 1962, hield ze haar eerste congres, waar ongeveer 30 revolutionaire bevrijdingsverenigingen deel aan namen.
Hieronder verschillende variaties van het NLF-ledenspeldje, dat vaak door leden van het Bevrijdingsleger, leden en sympathisanten van bevrijdingsverenigingen ter hoogte van de linkerborst werd gedragen.
Reactie plaatsen
Reacties